Adriaan van Schrieck, een taalgenealogische padvinder te onzent

Pierre Swiggers (KU Leuven)

Auteur
Adrianus Scrieckius
Titel
Van t'beghin der eerster volcken van Europen, in-sonderheyt vanden oorspronck ende saecken der Neder-landren, XXIII boecken
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Ieper, François Bellet, 1614
Bibliotheek
Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, K 16824

Met zijn Origines Antwerpianae (1569) en verheffing van het Diets (Duits/Douts) tot ‘d’oudste taele’, had Jo(h)annes Goropius Becanus een splijtbom onder het dogma van het ‘Hebreeuws-moeder-van-alle-talen’ gelegd. Ondanks scepsis en aanmaningen tot voorzichtigheid, geuit door onder meer Justus Lipsius en Joseph-Juste Scaliger, zouden, verspreid over Europa, tal van geleerden in zijn voetspoor treden met patriottisch gekleurde taalgenealogieën, stoelend op fantasierijke etymologieën, een ‘creatief’ omspringen met taalvormen en hun semantisch spectrum, en op een buigbaar concept van (antieke) chronologie. Het jachtterrein voor de zoektocht naar de oorspronkelijke taal lag open en bloot.

In de Lage Landen lieten de geleerden zich niet onbetuigd. Metropolen en universiteitssteden als Antwerpen, Leuven, Leiden en Douai waren schatkamers van historische en taalkundige drukwerken waaruit men kon plukken voor allerlei, zonder schroom naar voren geschoven, taalgenealogische stellingen, waarbij taal- en volkerengeschiedenis vanuit diverse, vaak tegenstrijdige, perspectieven werd herschreven.

Ook Adriaen van Sc(h)rieck (Adrianus Scrieckius) (Brugge 1560 – Ieper 1621), raadsheer van aartshertogen Albrecht en Isabella, waagde zich in de arena. In 1614 verscheen zijn zwaarwichtig (in alle betekenissen van het woord) werk Van t’beghin der eerster volcken. In drieëntwintig ‘boecken’ ‘bewijst’ hij zijn stelling: de eerste taal, na de bijbelse spraakverwarring, was het Scytho-Keltisch, in zijn meest zuivere vorm het ‘Belgisch’. Het ‘bewijs’ wordt, modo goropiano, door van Schrieck geleverd in de vorm van een etymologische analyse (etymologie is immers ‘het zeggen van het ware’ [τὸ ἔτυμον]) van lexicaal en onomastisch materiaal. De Scytho-Keltische woorden drukken namelijk op transparante wijze de oorspronkelijke essentie van de dingen uit. De lingua Belgica is de zuiverste bewaard gebleven vorm van het Scytho-Keltisch, de na Babel ontstane moedertaal, die ‘westwaert’ naar Europa (‘Over/Eur-op’, de volkse aanmoedigingskreet bij het trekken over berg en dal …) gevoerd werd.

Op dit eigenwijs gespreide bedje van oeroude taal- en volkerenmigraties jongleerde van Schrieck met veel eruditie – de ‘heere van Rodorne’ citeert overvloedig uit antieke auteurs en uit de Kerkvaders – en met nog meer taalkundige fantasie. Aan schrijfijver ontbrak het hem overigens niet: een jaar na het lijvige Van t’beghin verscheen het (duidelijk kortademiger) vervolg onder de titel Monitorum secundorum libri V, waarin de Bruggeling zijn visie op de buurverwantschap van het Scytho-Keltisch (teruggevoerd op de spraak van stamvader Japhet) en het Hebreeuws (vertrekkend van stamvader Sem) uiteenzet. De tweespalt ‘Japhetische’/ ‘Semitische’ talen zou nog geruime tijd de taalgenealogische discussies schragen.

Afbeeldingen

Verder lezen

Swiggers, Pierre, ‘Adrianus Schrieckius: de la langue des Scythes à l’Europe linguistique’, in Daniel Droixhe (red.), Genèse du comparatisme indo-européen (1984) [= Themanummer Histoire, Épistémologie, Langage 6/2), pp. 17-35.

Swiggers, Pierre, ‘Van t’beghin der eerster volcken van Europen (1614): Kelten en Scythen bij Adrianus Schrieckius’, in Lauran Toorians (red.), Kelten en de Nederlanden, van prehistorie tot heden (Leuven – Paris: Peeters, 1998), pp. 123-147.

Van Hal, Toon, ‘Moedertalen en taalmoeders’. Het vroegmoderne taalvergelijkende onderzoek in de Lage Landen (Brussel: Paleis der Academiën, 2010), pp. 249-280.