De verblinding van Zedekia verbeeld

Kornee van der Haven (Universiteit Gent)

Auteur
Guilliam van Nieuwelandt
Titel
Jerusalems verwoestingh door Nabuchodonosor
Uitgever, plaats en jaartal van uitgave
Amsterdam, Anthony Jacobsz, 1635
Bibliotheek
Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, C 21355

Dit toneelstuk van Guilliam van Nieuwelandt werd gedrukt in Amsterdam in het jaar van zijn overlijden in die stad. Van Nieuwelandt was een echte intermediair tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden van de zeventiende eeuw. Als kind vertrok hij vanuit Antwerpen naar Amsterdam om als beginnend schilder in de leer te gaan bij Roeland Savery. Later zou hij zich ook als dichter ontpoppen. Tussen 1609 en 1628 vertoefde hij weer in Antwerpen, waar verschillende van zijn toneelstukken vertoond werden. Juist in het jaar van zijn vertrek naar Amsterdam werd Jerusalems Verwoestingh nog opgevoerd bij De Violieren in Antwerpen. Het stuk toont het Bijbelse verhaal over de verwoesting van Jeruzalem door de Babelse koning Nebukadnezar II en diens gruwelijke bestraffing van Zedekia, koning van Juda.

Voor Van Nieuwelandt genoot de verhaalstof al de nodige bekendheid vanwege Robert Garniers tragedie Les Juives uit 1583. In de Zuidelijke Nederlanden zou het ook spoedig worden opgepikt door de Jezuïeten voor hun schooltoneel en door de rederijkerskamers, zoals in 1612 te Aalst door Guilliam Caudron. In vergelijking met zijn voorgangers geeft Van Nieuwelandt meer nadruk aan de dramatische hoogtepunten van het verhaal, die vaak expliciet verbeeld worden. Dit geldt in het bijzonder voor het op de titelplaat voorgestelde moment van de ‘ontoging’. Zedekia heeft de moord op zijn eigen kinderen moeten aanschouwen, waarna hem de ogen worden uitgestoken met een pin. Dit is een straf voor zijn ongehoorzaamheid jegens de tiran Nabukadnezar, maar eigenlijk tegenover God, zoals de zinspreuk boven de plaat ook verduidelijkt: ‘Den droeven onderganck, van Zedechias thoont, / Hoe Godt d’ondanckbaerheyt, en onghetrouheyt loont.’

Het beeldende element is van groot belang voor de toneelstukken van Van Nieuwelandt, zoals wel blijkt uit de titelplaat die hij zelf graveerde. Ook dramaturgisch wist hij de dramatiek van deze scene uit te buiten. Na de ontoging laat Van Nieuwelandt het personage nog even verdwaasd ronddolen op het toneel. Zedekia zoekt op de tast naar zijn beulen zodat ze een einde aan zijn leven kunnen maken, maar hij vindt ze niet. In zijn wanhoop klaagt hij zelfs God zelf aan, de ‘Hemel’, die bij het uitsteken van de ogen mogelijk door ‘wrede jaloersheid’ gedreven zou zijn. Het verwijt klinkt wat absurd, maar geeft meer kleur aan de wanhoop van het personage en zijn erbarmelijke toestand: ‘’t Schijnt dat den Hemel wreedt, jalours’ was van mijn oogen, / Dat hy dees grousaemheyt, en wreedtheyt liet gedoogen.’

Afbeeldingen

Verder lezen

Keersmaekers, August Albert, De dichter Guilliam Van Nieuwelandt en de senecaansclassieke tragedie in de Zuidelijke Nederlanden: bijdrage tot de studie der Zuidnederlandse literatuur der zeventiende eeuw (Gent: KANTL, 1957).

Meeus, Hubert, ‘Antwerpse rederijkers op zoek naar een nieuwe rol’, in B.A.M. Ramakers (red.), Conformisten en rebellen: rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650) (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003), pp. 127-138.

Van der Haven, Kornee, ‘Blind geweld? Blindmaking en de horror van het kijken op de vroegmoderne bühne’, in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 135 (2019), pp. 23-48.