Twee handgeschreven toneelstukken uit de achttiende eeuw

Daniël Ermens (Universiteit Antwerpen)

Auteur
Anoniem
Titel
[Religieuze toneelstukken en andere devote teksten van de rederijkers van Stokkem]
Plaats en jaartal
Verzamelhandschrift, omgeving Maastricht, 1753
Bibliotheek
Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, Hs. Neerl. 159

In het hier getoonde kwetsbare, achttiende-eeuwse handgeschreven boek treffen we de volledige tekst aan van twee anonieme toneelstukken: Goddelyck rantsoen der zielen saligheyt (p. 6-99) en Tot meerder eer van Jesus en zijn heylich Cruijs (p. 102-210). Het eerste stuk is een bewerking van het gelijknamige toneelstuk van Cornelis de Bie uit 1687. Het beschrijft het Laatste Avondmaal, de bespotting en veroordeling van Jezus, zijn kruisgang en kruisiging. Het stuk eindigt met een ‘vertogh’ van de verrijzenis. In tegenstelling tot het toneelstuk van Cornelis de Bie, dat soms letterlijk wordt geciteerd, bestaat Goddelyck rantsoen niet uit drie maar uit vijf delen, waarbij het tweede deel uit De Bie’s versie is opgesplitst in drie kleinere delen. Het Heylich Cruijs speelt zich drie eeuwen later af en beschrijft de bekering van de Romeinse keizer Constantijn de Grote tot het Christendom, de reis naar Jeruzalem door zijn moeder Helena – die in dit stuk zijn vrouw is geworden – en haar vondst van het Heilige Kruis aldaar. Na afloop van dit toneelstuk volgt een tweede voorrede, waarbij wordt vermeld dat dit als echte voorrede moet worden gebruikt en de andere voorrede als narede.

Waarschijnlijk zijn beide toneelstukken geschreven en opgevoerd door de rederijkerskamer van Stokkem. Volgens het los in dit boek bewaarde gedrukte programma voerde deze kamer in maart en april van 1754 Goddelyck rantsoen op in de plaatselijke parochiekerk. Dit was niet het proefstuk van de Limburgers, want er is ook een stuk van hen bekend uit 1700, getiteld Tragediae oft droevige en beweegelyke vertooning van ’t bitter leyden ende doodt, van Christus, zoone van den onsterffelyken Godt en zaligmaeker des werelds. Hoe dit programma en de voordracht zich precies tot dit handschrift verhouden is nog onduidelijk. Het is vooral opvallend dat het handschrift door de eigenaar twee keer wordt gedateerd in 1753. De eerste datering vinden we na het Goddelyck rantsoen, de tweede achterin het boekje in een bezittersnotitie: ‘Desen book hoort toe Broeder Mathias Troosters tertiaris in het order der penitentie van onsen Heyligen Vader Franciscus. 1753.’

Materieel bekeken vormt het boekje een eenheid, vervaardigd door één kopiist: het eerste toneelstuk eindigt en het tweede begint in het zevende katern. Alle katernen zijn samengesteld uit papier met hetzelfde watermerk. Mogelijk heeft de kopiist ook zelf het boekje gebonden, want een blad papier dat voor het ‘karton’ van de platten is gebruikt, is beschreven in zijn hand. Ook later werd het boek nog gebruikt, zoals blijkt uit het nieuwe sluitlint dat is aangebracht nadat de oorspronkelijke lederen sluitriempjes versleten waren en uit de vier blaadjes uit het Zedekundig leesboek (1808), die tussen pagina 75 en 76 zijn ingebonden. Het ‘leven’ van dit boek verdient dus zeker een uitvoeriger onderzoek.

Afbeeldingen